Algemeen
Een gemeente kan op basis van verschillende gronden aansprakelijk gesteld worden voor geleden schade als gevolg van een bepaald handelen of nalaten. Hierbij kan het zowel gaan om een 'onrechtmatige overheidsdaad' als een 'rechtmatige overheidsdaad', of om de zogenaamde 'risicoaansprakelijkheid'. Op de laatste twee onderwerpen wordt nader ingegaan onder de kopjes 'Nadeelcompensatie' en 'Risicoaansprakelijkheid'. De onrechtmatige overheidsdaad, gebaseerd op art. 6:162 BW, dient te worden gevorderd bij de burgerlijke rechter en onderscheid zich van een vordering tot schadevergoeding bij de bestuursrechter op grond van art. 8:88 Awb. De gehanteerde maatstaven komen echter zeer met elkaar overeen. Onder het kopje 'Bestuursrechtelijke schadevergoeding' wordt ingegaan op de vordering bij de bestuursrechter. Hieronder zal worden ingegaan op de civielrechtelijke vordering op grond van onrechtmatige overheidsdaad.
Onrechtmatige overheidsdaad
Een bestuursorgaan van de gemeente kan op verschillende manieren een onrechtmatige overheidsdaad begaan. Zo kan er sprake zijn van een onrechtmatig genomen besluit of een zogenaamd onrechtmatig feitelijk handelen. Onder het kopje 'Besluitaansprakelijkheid' zal nader worden ingegaan op onrechtmatig genomen besluiten. Hier zullen de overige gevallen van de onrechtmatige overheidsdaad verder worden besproken. De onrechtmatige overheidsdaad is een zogenaamde 'schuldaansprakelijkheid'. Deze dient te worden onderscheiden van 'Risicoaansprakelijkheid'.
Op grond van art. 6:162 BW kan een gemeente aansprakelijk gesteld worden voor geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Om te kunnen spreken van een onrechtmatige overheidsdaad dient te zijn voldaan aan 5 vereisten. Er dient sprake te zijn van een daadwerkelijke onrechtmatigheid, toerekenbaarheid hiervan aan het bestuursorgaan, relativiteit (art. 6:163 BW), daadwerkelijk geleden schade en een causaal verband tussen het handelen van het bestuursorgaan en de schade. Daarnaast dient nog rekening te worden gehouden met mogelijke 'eigen schuld' van de benadeelde en een eventuele verjaring van de vordering. Op verjaring van vorderingen wordt nader ingegaan onder het kopje 'Verjaring'.
Onder onrechtmatig handelen door de gemeente kunnen verschillende dingen worden verstaan. Deze gronden zijn opgenomen in art. 6:162 lid 2 BW. Zo kan het gaan om een inbreuk op een recht van een ander, waarbij vooral gedacht moet worden aan de overschrijding van een bevoegdheid door een bestuursorgaan of een bepaald handelen op een onjuiste grondslag, of kan het gaan om een bepaald handelen in strijd met een wettelijke plicht of het ongeschreven recht. In het laatste geval gaat het vaak om de schending van een zorgvuldigheidsnorm, waarbij sprake kan zijn van een zogenaamde 'gevaarzettende' situatie. Bij de beoordeling hiervan dienen de zogenaamde 'Kelderluik-criteria' te worden gehanteerd. Van belang hierbij is dat op een gemeente in het algemeen een hogere 'zorgplicht' rust dan op bijvoorbeeld burgers. Dit vanwege het feit dat de gemeente het algemeen belang na dient te streven. Ondanks dat een bepaalde gevaarzettende situatie vaak niet door de gemeente zelf in het leven geroepen is, maar door een derde, kan deze hiervoor aansprakelijk gesteld worden. Hierbij wordt zowel gekeken naar waar de gemeente daadwerkelijk van op de hoogte was, als naar waar de gemeente redelijkerwijs van op de hoogte had moeten zijn. Daarnaast is van belang dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn op het handelen van een gemeente. Hierbij komt de gemeente echter wel beleidsvrijheid toe. In de praktijk zal dan ook altijd een belangenafweging gemaakt moeten worden. Wat betreft de toerekenbaarheid dient te worden gekeken naar art. 6:162 lid 3 BW. Het kan onder bepaalde omstandigheden voorkomen dat een gemeente zich geldig kan beroepen op een zogenaamde 'schulduitsluitingsgrond'. De schade kan in een dergelijk geval niet aan de gemeente worden toegerekend, waardoor aansprakelijkheid ontbreekt. Verder verdient de zogenaamde 'relativiteit', opgenomen in art. 6:163 BW, nog kort aandacht. Dit vereiste houdt in dat de door het bestuursorgaan geschonden norm dient te strekken tot bescherming tegen de schade zoals deze door de benadeelde geleden is. Wanneer dit niet het geval is, zal aansprakelijkheid ook ontbreken. Het causaal verband en de geleden schade spreken voor zich. Onder de kopjes 'Aansprakelijkheid voor letsel' en 'Zuivere vermogensschade' zal nader worden ingegaan op de verschillende vormen van schade.
Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding
- Vanaf 1 januari 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding in werking getreden. Hierin is de bevoegdheidsverdeling tussen de burgerlijke- en bestuursrechter opgenomen. Per geval zal bekeken moeten worden bij welke rechter men moet zijn voor het vorderen van schadevergoeding. Op deze bevoegdheidsverdeling zal nader worden ingegaan onder het kopje 'Bestuursrechtelijke schadevergoeding'. Van belang is dat een vordering op grond van art. 6:162 BW slechts aanhangig gemaakt kan worden bij de burgerlijke rechter, en dus niet bij de bestuursrechter. Een vergelijkbare procedure bij de bestuursrechter is mogelijk op grond van art. 8:88 Awb. Ondanks dat hier andere vereisten voor gelden, worden door de burgerlijke rechter en de bestuursrechter in grote lijnen dezelfde maatstaven gehanteerd. Wat betreft de regels omtrent de stelplicht en de bewijslast worden in een bestuurszaak de in het bestuursrecht algemeen geldende regels gehanteerd.
(HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:559)
- Ook het afbreken van bepaalde onderhandelingen in een ver gevorderd stadium kan onder bepaalde omstandigheden een onrechtmatige overheidsdaad opleveren.