Dit is een van de risicoaansprakelijkheden, waar onder het kopje 'Risicoaansprakelijkheid' meer in zijn algemeenheid op in wordt gegaan. De gemeente is op grond van art. 6:174 lid 2 BW aansprakelijk voor gebrekkige riolering als zijnde beheerder van de leidingen. Dit vanwege het feit dat het riool een opstal is in de zin van art. 6:174 BW.
De gemeente kan onder bepaalde omstandigheden aansprakelijk gesteld worden voor schade als gevolg van gebrekkige riolering of wateroverlast. Op grond van de Wet milieubeheer en de Waterwet heeft de gemeente een zogenaamde 'zorgplicht' met betrekking tot zowel afvalwater, denk aan de riolering, als hemelwater, oftewel regenwater. Een dergelijke zorgplicht van de gemeente is een zogenaamde 'inspanningsverplichting'. Dat wil zeggen dat bij de beoordeling van het handelen van de gemeente niet gekeken wordt naar het behaalde resultaat, maar naar of de gemeente voldoende inspanningen verricht heeft de schade te voorkomen.
Riolering
Wilt u als gemeente aansprakelijk gesteld worden voor gebrekkig rioolbeheer, dan zal de wederpartij moeten aantonen dat u als gemeente onvoldoende zorg heeft gedragen voor een deugdelijke riolering. Op grond van art. 10.33 lid 1 Wet milieubeheer is de gemeenteraad of de burgemeester en wethouders belast met de zorg voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen, door middel van een openbaar vuilwaterriool. Bij de beoordeling van de gebrekkigheid van het riool zal gekeken worden naar de zogenaamde 'Kelderluik-criteria'. Van belang is nog om op te merken dat de gemeente slechts aansprakelijk gesteld kan worden voor de delen van de riolering waar zij beheerder van is. Hierbij dient dus onderscheid te worden gemaakt tussen het particulier riool en het gemeentelijk riool.
Water
Op grond van art. 3.5 van de Waterwet zijn de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling van het afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater. Wil er sprake zijn van aansprakelijkheid op grond van de Waterwet, zal aangetoond moeten worden dat de riolering, goten en afvoer naar oppervlaktewater niet in orde is. Op grond van art. 5:38 BW dienen lagere erven het water dat van nature afloopt van hogere erven ontvangen. Een dergelijke situatie zal dus in beginsel geen aansprakelijkheid van de gemeente met zich meebrengen.
Van belang is nog om op te merken dat de gemeente niet het beheer heeft over de gehele riolering. Bij aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW, zoals hierboven besproken, dient het te gaan om de 'openbare' riolering. Riolering gelegen op eigen grond valt hier buiten. Een vordering tot vergoeding van schade als gevolg van dergelijke 'private' riolering is dan ook niet mogelijk op grond van de opstalaansprakelijkheid. In zo'n geval zal eventueel een beroep gedaan kunnen worden op de onrechtmatige daad, waar onder het kopje 'Aansprakelijkheid algemeen' nader op in wordt gegaan.
Met het oog op klimaatverandering en toenemende heftige regenval dienen gemeentes de openbare ruimtes hierop aan te passen. (Rechtbank Oost-Brabant 6 juli 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016L3604)
Het is van belang zich bewust te zijn van het punt waarop de scheiding ligt tussen de zogenaamde 'private riolering' en de 'openbare riolering'. Dit vanwege het feit dat de gemeente in beginsel slechts risicoaansprakelijk is voor de openbare riolering en men zelf verantwoordelijkheid draagt voor de private riolering. In de meeste gemeenten ligt de grens daadwerkelijk op of zeer dicht bij de erfgrens van het perceel. Echter, dit kan verschillen per gemeente. Het is dan ook van belang als gemeente op de hoogte te zijn van de gehanteerde grens.