Algemeen
De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van diverse projecten. Hieronder vallen bijvoorbeeld zaken als groenvoorziening, beheer van pleinen, parken en wegen. Deze verantwoordelijkheid van de gemeente betreft niet slechts het onderhoud, maar ook de aanleg daarvan. Ook zorgt de gemeente voor (woning)bouw, waarbij de werkzaamheden vaak worden uitbesteed.
De gemeente kan aansprakelijk worden gesteld voor schade die wordt geleden door derden ten gevolge van gebrekkigheden bijvoorbeeld aan wegen, bruggen of andere (kunst)werken. Onder het kopje 'Wegbeheer' wordt nader ingegaan op de aansprakelijkheid als gevolg van gebrekkige wegen. Ook andere zaken in de openbare ruimte, zoals plantsoenen en parken kunnen tot aanspraken leiden. Op de groenvoorziening zal nader worden ingegaan onder het kopje 'Groenbeheer'. Hierbij is sprake van een risicoaansprakelijkheid van de gemeente.
Het is echter ook denkbaar dat tijdens de uitvoering van de taken van de gemeente, waaronder het aanleggen van wegen en plantsoenen, maar ook tijdens de bouw van bijvoorbeeld bruggen, woningen of scholen, schade wordt geleden door derden. Er kunnen zich dan toerekenbare fouten voordoen aan de zijde van de gemeente. Dit kan onder omstandigheden een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) opleveren. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan een foutief ontwerp of aan het geven van onjuiste aanwijzingen. Overigens rust er ook een verplichting op de aannemer om vanuit zijn eigen deskundigheid de gemeente voor fouten te waarschuwen.
Aansprakelijkheid als opdrachtgever
Gemeenten worden ook geregeld aangesproken voor schades die ontstaan bij werkzaamheden door een door de gemeente ingeschakelde (onder)aannemer. De aansprakelijkheid wordt dan gebaseerd op het feit dat de gemeente als opdrachtgever aansprakelijk is voor de fouten van de aannemer op grond van art. 6:171 BW. Artikel 6:171 BW luidt:
"Indien een niet ondergeschikte die in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, jegens een derde aansprakelijk is voor een bij die werkzaamheden begane fout, is ook die ander jegens de derde aansprakelijk."
De benadeelde kan dus in beginsel zowel de aannemer als de opdrachtgever voor zijn schade aanspreken. Maar er is wel een voorwaarde voor hoofdelijke aansprakelijkheid: de onrechtmatige daad moet zijn begaan bij het uitvoeren van uitbestede werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever. In het geval van de gemeente is er geen sprake van een gewoon bedrijf, tenminste als het gaat om het uitvoeren van typische overheidstaken zoals de aanleg van wegen, plantsoenen en riolering. Artikel 6:171 BW is dan niet op de opdracht gevende gemeente van toepassing en de gemeente kan dan ook niet naast de aannemer aansprakelijk zijn. De wetgever heeft de overheid dus bewust buiten deze bepaling gehouden. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat artikel 6:171 BW in geval van de overheid restrictief moet worden uitgelegd en alleen in bijzondere gevallen op specifieke onderdelen – bijvoorbeeld het "Havenbedrijf" of "Openbaar Vervoerbedrijf" – van toepassing kan zijn op gemeentes.
Omdat toch een verantwoordelijke rol is weggelegd voor de overheid en meer specifiek ook voor gemeentes, zal het mogelijk gewenst zijn dat de gemeente een rol speelt bij de afwikkeling van de schade, bijvoorbeeld door de schade te laten onderzoeken, en te bemiddelen in het verhaal op de aannemer. Hierover zei de Nationale Ombudsman dat voor een goede verhouding tussen burger en overheid een "conflict oplossende en coulante opstelling" wordt gevraagd van de overheid.
Ook kan van belang zijn dat de gemeente vooraf zorg draagt voor het afsluiten van een AVB- of CAR-verzekering, of de aannemer daartoe opdracht geeft. Na de verwezenlijking van de schade kan de gemeente uitzoeken of de schade gedekt is onder een verzekering. Dit kan een CAR-Verzekering zijn, maar ook een AVB-polis van de aannemer of een verzekering van het werkmaterieel.
De gemeente kan in beginsel niet aansprakelijk gesteld worden als zijnde opdrachtgever op grond van art. 6:171 BW. Dit kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen.